Opvallend taaladvies (6): foute talen

In deze fase van mijn onderzoek lees ik nog steeds de ene taaladviesgids na de andere. In die gidsen staat allerlei moois: grappige voorbeelden, interessante observaties en opvallende taal. Ik geef met liefde een bloemlezing uit alles wat ik tegenkom. Vandaag iets over foute talen. Waarom wordt er eigenlijk alleen tegen Duits en Engels geageerd, maar niet tegen Indonesisch en Latijn?

Een bekend boekje van neerlandicus C.B. van Haeringen (1892-1983) is getiteld Nederlands tussen Duits en Engels (1956). Nomen est omen: in dit boekje wordt een vergelijking gemaakt tussen de drie talen. Het is een uitstekend geschreven boekje: lees het vooral. Belangrijk om mee te nemen is dat de vergelijking voor de hand ligt: Duits en Engels zijn van de talen die het dichtst bij het Nederlands liggen de grootste, zowel in sprekersaantallen als in culturele invloed. De talige invloed van de talen is dan ook groot geweest door de jaren heen, en het is niet verwonderlijk dat van alle buitenlandse leenwoorden juist germanismen en anglicismen het meest worden bestreden. Tot zover weinig nieuws. Iets minder bekend is misschien al dat de veroordeling van germanismen sterk afneemt naarmate de 20e eeuw vordert, terwijl de anglicismen in toenemende mate worden veroordeeld. Maar daarover graag een andere keer meer.

De derde groep leenwoorden waar veel tegen is geageerd bestaat uit de gallicismen. Ook hierover is veel te zeggen, zeker als je Nederlands-Nederlands en Belgisch-Nederlandse taaladviespublicaties vergelijkt. Ook hier is het een relatief open deur dat gallicismen in Belgisch-Nederlands veel vaker worden veroordeeld dan in het Nederlands-Nederlands. Dit is een natuurlijk effect van de tweetalige situatie die in België bestaat. Maar ook daar een andere keer meer over. Nu wil ik kijken naar juist de andere talen waaruit woorden moeten worden geweerd.

Het is opnieuw een open deur (het lijkt wel een zoete inval hier) dat het Nederlands woorden heeft geleend uit een groot aantal talen. Van Arabisch tot Japans, van Portugees tot Indonesisch: sla er het Groot Leenwoordenboek (Van der Sijs 2005) maar op na. Interessant genoeg wordt er nauwelijks tegen al die leenwoorden geageerd. Ik ben tot nu toe, in mijn studie van 20e-eeuws taaladvies slechts een klein aantal gevallen tegengekomen. Kijk maar:

Abituriënten. Een latijnsch-duitsch baksel, bij de heeren van het onderwijs in gebruik. Het zijn de leerlingen, die voor hum eindexamen geslaagd zijn, die dus van school afkomen. Vindt men geslaagden niet goed genoeg meer, de taal kan u helpen aan afkomelingen. (Haje 1932)

A-politiek, a-religieus, a-christelijk enz. Een verbijsterend dwaze vertooning met de Grieksche alpha privans in ons goede Nederlandsch. Daar roept iemand uit: “Immoraliteit of wat nog erger is…… a-moraliteit!” En nog blijven wij levend en huiveren niet eens, hetgeen misschien wel gebeurd zou zijn, had spreker zijn climax bereikt met geen moraliteit. Maar wij wilden wel hooren, waarom er geen b-moraliteit yolgde. Zou de A-kerk te Groningen inspiratief hebben gewerkt? Waartoe anders die streep achter a? (Haje 1932)

Alsmaar. Een Judaïsme > Nederlands telkens weer. In het Jidsch van Oost-Europa – zoo wordt ons van goeder hand verzekerd – leeft een als == aanhoudend. Dat als heeft ons aldoor, al maar door gebruikt als krukken, nam er maar van over en werd toen alsmaar. Eerst plat en moppig, thans heet het geestig en pittig. Straks raakt het nog in de gunst der aristocratie. (Haje 1932). Ook genoemd door Damsteegt (1954).

Ook vermijde men Amsterdamsch – hebreeuwsche– zinsconstructies als b.v.: Ik heb gelezen het boek, dat…. enz. in plaats van: Ik heb het boek gelezen, dat…. (NRC 1935)

zoetelaarster (Verkieselijk boven het Italiaans-Duitse “marketenster”) (Anon 1937)

latinisme woord of uitdrukking naar het voorbeeld van het Latijn en in strijd met het Nederlands taaleigen; in de renaissancetijd werden veel taalconstructies naar Latijns voorbeeld gebruikt; gangbaar zijn deelwoordconstructies in staande uitdrukkingen als: niets meer aan de orde zijnde (sloot de voorzitter de vergadering), ijs en weder dienende (gaat de wedstrijd door), maar infinitiefconstructies als: men beweert [die geruchten niet juist te zijn] dient men te vermijden:… dat die geruchten niet juist zijn. >barbarisme (Apeldoorn&Pot 1983:232)

latinismen Woorden en uitdrukkingen die uit het Latijn zijn vertaald en die in strijd zijn met het Nederlands. Er zijn niet zoveel latinismen. Een voorbeeld: De winkel gesloten zijnde, moet u bellen op nummer… Dit moet zijn: Als de winkel gesloten is, moet u … Of: Indien gesloten bellen op … (Dit kan echter ook betekenen: Indien u gesloten bent.) Niet: Gesloten zijnde, moet u bellen … -> beknopte bijzin (Van der Horst 1988:92)

Dit wil overigens zeker niet zeggen dat er geen andere gevallen zijn: ik ben nog best bezig met mijn corpus. Maar dat de afkeuring van andere talen enorm achterblijft bij die van het Engels en Duits, dat is duidelijk. Je zou dat vreemd kunnen vinden: veel van de argumenten die je kunt gebruiken om Duits en Engels af te keuren gaan net zo makkelijk op voor andere talen. Maar dit fenomeen legt eigenlijk precies de aard van taalpurisme bloot. Het gaat niet om taal, het gaat om sociaal.

De afkeuring van Engels en Duits is namelijk geen gevolg van het feit dat we juist die talen zo verschrikkelijk vinden. Het is een uitvloeisel van de vermeende socio-culturele invloed. Decennialang waren Duitsland, Duitse literatoren, Duitse filosofen, Duitse (taal)wetenschappers, de Duitse economie toonaangevend. Als gevolg daarvan was ook het Duits belangrijk. Nieuwe woorden voor nieuwe concepten ontstonden in het Duits, om vervolgens in het Nederlands te worden gebruikt, en mensen gingen meer Duits gebruiken vanwege het prestige dat de taal had. Dit soort gebruik stuitte op verzet: de taal werd als het ware het slagveld waarop de strijd tegen culturele en economische overheersing werd uitgevochten. De afkeuring van het Duits is goed te verklaren. Vul in deze paragraaf overigens Engels in, en de situatie van de afgelopen vijftig jaar is ook precies gevat.

Wat ook een rol speelt is de betekenis die een taal heeft binnen een breder kader van associaties. Duitsland en Engeland/de VS roepen bij ons beelden op, die al dan niet overeenkomen met de werkelijkheid. Maar de beelden zijn er. De landen, en de talen, zijn cultureel belangrijk. Talen als het Portugees of het Swahili zijn dat veel minder. Het is te vergelijken met een onderzoekje naar racistische moppen waar ik een paar jaar geleden op het Meertens aan meewerkte. Vervang een Turk door een Peruaan en niemand vindt de mop leuk. Peruanen hebben geen speciale betekenis binnen onze culturele beleving. Daarom keuren we dus wel Duits en Engels af, maar niet Italiaans. Overigens verklaart dit niet waarom er niet ook meer verzet was tegen bijvoorbeeld vroeger Indonesisch of tegenwoordig tegen Arabisch. Er spelen blijkbaar toch ook andere factoren een rol.

16 gedachten over “Opvallend taaladvies (6): foute talen

  1. Zo zeg, mijn interne syntaxisparser had even knap moeite met “In het Jidsch van Oost-Europa – zoo wordt ons van goeder hand verzekerd – leeft een als == aanhoudend. Dat als heeft ons aldoor, al maar door gebruikt als krukken, nam er maar van over en werd toen alsmaar.” Ik neem aan dat het origineel een en ander cursief zet?

    Like

    1. Ik snap de verwarring, er is inderdaad wat opmaak verloren gegaan. Ik pas het direct aan, want het is anders inderdaad behoorlijk ondoorzichtig. Ik sla al dit soort stukjes in principe als platte tekst op, en ik ben er aan gewend geraakt, maar makkelijk is het niet.

      Like

  2. ”… climax bereikt …”.
    Climax (κλιμαξ, ladder) is de weg omhoog, niet het toppunt. Een veelgemaakte want vaak van/door anderen overgenomen fout. Anticlimax betekent dan ook niet dieptepunt, maar gewoon de weg terug.

    Like

    1. Beste gnjager, dit lijkt me een moeilijk houdbare positie. Ten eerste keuren hedendaagse woordenboeken en andere bronnen de betekenis van ‘hoogtepunt’ goed. (zie bron). Ten tweede noemt het WNT wel de betekenis van ‘weg omhoog’, maar wordt ook de betekenis “het hoogtepunt zelf” erkend (zie bron). Ten derde leert een vlugge tocht op internet dat in het gebruik tegenwoordig met climax toch eerder het hoogtepunt lijkt te worden bedoeld dan de weg ernaartoe. Ten vierde lijken ook de taaladviesboeken er niet meer over te vallen: in mijn corpus wordt hoogtepunt als betekenis nog afgekeurd bij bij Dezaire en Damsteegt (beiden 1964), maar daarna noemt alleen het Trouw Stijlboek (1999) het nog. Dat keurt dan wel beide betekenissen goed.

      Kortom: er kan een tijd zijn geweest waarin de betekenis ‘hoogtepunt’ onjuist was, maar tegenwoordig lijkt me dit (zoals dat zo mooi heet) door autoriteit en gebruik geijkt. Zo gaat dat met woorden: die veranderen van betekenis. Als ik zeg dat de maarschalk mijn paard haalt, dan kijkt ook iedereen vreemd op, want de betekenis van maarschalk als ‘paardenknecht’ wordt niet meer gebruikt (voor zover ik weet). Zo zijn er ettelijke (in de betekenis ‘veel’, niet ‘een of ander’) voorbeelden te noemen.

      https://www.google.nl/search?q=climax+betekenis&oq=climax+betekenis&aqs=chrome..69i57j69i60j0l4.2022j0j4&sourceid=chrome&ie=UTF-8
      http://gtb.inl.nl/iWDB/search?actie=article&wdb=WNT&id=A002572&lemmodern=climax&domein=0&conc=true

      Like

      1. Dank voor de reactie.
        Ik had juist dat van elkaar overnemen al genoemd. Is dat het leven van taal?
        Het allerdomste is nog dat sommige ‘bronnen’ ook de vertaling uit het Latijn veranderen.

        Like

      2. Ik vind ‘van elkaar overnemen’ lastig. Als de woordenboeken een bepaalde betekenis geven, dan zal het ongetwijfeld ook in die betekenis worden aangeleerd. Je hoeft dan niet van elkaar over te nemen. Maar een taalverandering gaat zo wel vaak in z’n werk. Ooit moeten er bijvoorbeeld Franssprekenden zijn geweest die als eersten in bepaalde woorden de -n aan het eind gingen nasaliseren (bon -> bõ). Dat werd vervolgens overgenomen door anderen. In die zin is dat dus ‘het leven van taal’, hoewel ik dat een complexe betiteling vind.

        Ook betekenisverandering is een normaal onderdeel van taal, waarbij verschillende patronen te herkennen zijn. Sommige woorden worden algemener (‘ding’), andere woorden worden positiever (‘maarschalk’) of negatiever (‘wijf’). Andere woorden vernauwen zich in betekenis (het Engelse ‘meat’ betekende ooit ‘voedsel’, later slechts ‘vlees’). Eigenlijk verschillen vrijwel alle woorden (echt waar) die we tegenwoordig gebruiken in meer of mindere mate van hoe ze vroeger werden gebruikt. Ook woorden of betekenissen die ooit fout waren, kunnen nu gemeengoed zijn. Zie deze bron voor een lijst met voorbeelden. https://martenvandermeulen.com/2017/10/05/opvallend-taaladvies-4-vroeger-fout-nu-goed/. Maar meningen kunnen er over verschillen. Ik probeer er niet te veel energie aan te besteden, want het zit inderdaad in de aard van taal om te veranderen. Dat kun je jammer of stom vinden, maar het is ernstig de vraag of je het tegenhoudt. In het geval van ‘climax’ lijkt uw positie een minderheidspositie. Nogmaals (bovendien): als zelfs een autoriteit als het WNT de betekenis ‘hoogtepunt’ goedkeurt, dan kun je je standpunt heroverwegen.

        Like

  3. Met ‘van elkaar overnemen’ bedoelde ik juist de bronnen. Niet de papagaaiende pers, laat staan het pratende volk. De woordenboeken hebben een geschiedkundige plicht, geen zeggenschap zoals ik al zei. Daarnaast moeten ze zeker ook de praktijk weergeven; dit laatste krijgt teveel de overhand, waardoor ze zichzelf overbodig maken. Zie Taaladvies van het Genootschap.

    Like

    1. Nu noemt u drie problematische dingen. Ten eerste: is er bewijs dat woordenboeken van elkaar overnemen? Volgens mij baseren ze zich op de spraakmakende gemeente. Als daar het gebruik verandert, dan zullen alle woordenboek afzonderlijk ook tot dezelfde conclusie komen. Ten tweede: ik ben het oneens met de stelling dat woordenboeken een geschiedkundige plicht hebben. Historische woordenboeken, zoals het WNT, hebben een historische blik (plicht is een al te zwaar woord), maar ‘gewone’ gebruikswoordenboeken, zoals Van Dale, geven de praktijk weer. Om van ieder woord iedere historische en mogelijk verdwenen betekenis weer te geven gaat te ver. Daarover is het WNT. Ten derde: “dit laatste krijgt teveel de overhand”. Waarom is dat slecht? De functie van een woordenboek lijkt me het boekstaven van woorden zoals ze gebruikt worden. Waar kun je dat anders op baseren dan op gebruik? Ten slotte: de laatste opmerking over taaladvies begrijp ik niet helemaal. Bedoelt u dat ook dat zich overbodig zou maken doordat het zich op gebruik baseert? Dat is een heel andere boom.

      Like

  4. Taaladvies gaat zó ver mee in de levende taal, dat een antwoord van die zijde thans bijna altijd begint met “beide zijn goed”. Dat heet geen advies, en de redenatie die er dan op volgt zet ik wel eens bij wijze van goede grap op FB.
    Humor ook deed mij geruime tijd zoeken naar een passage die ik ergens (internet?) had ontmoet maar die steeds vlak naast me bleek te liggen. In Van Dale’s Groot Etymologisch Woordenboek las ik: “de huidige betekenis [= hoogtepunt] berust dus op het trede voor trede omhoog gaan”. Ook daarom moest ik erg lachen.
    Verder denk ik niet dat wij het eens worden. Ik reageerde niet op een vermeende fout maar op een echte, volgens het gymnasiale onderwijs dat ik in de vroege jaren vijftig tot mijn genoegen genoot. Algemene ontwikkeling berust m.i. op drie pijlers, t.w. opvoeding, opleiding en ervaring waarvan elk cyclisch invloed heeft op de beide andere. Te vergaande specialisatie hindert dat.

    Like

    1. Ten eerste: als u in onderwijs heeft geleerd dat iets fout is, en ik (en velen met mij) hebben geleerd dat iets goed is, wie heeft er dan gelijk? Ik denk allebei. Het is prima mogelijk dat er binnen een taal verschillende normen naast elkaar bestaan. Er zijn ook nog steeds mensen die vinden dat het woord ‘slagroom’ fout is. Het is dus voor u, binnen uw normsysteem, een “echte” fout, maar het is dat niet binnen de Nederlandse taal als geheel. Om de argumenten die ik al eerder noemde, maar vooral ook omdat er simpelweg geen autoriteit is voor het Nederlands die bepaalt wat goed en fout is. Zo is het nou eenmaal.

      Dan ten tweede: “thans bijna altijd begint met “beide zijn goed”.” Hier kunnen we het wel eens over worden, want dat is aantoonbaar onwaar. Ik heb daar eerder al een stukje over geschreven (zie bron). Op basis van kwantitatief onderzoek kon ik concluderen dat in het laatste decennium nog steeds 75% van de taaladviezen slechts één juiste vorm erkent. Wat betreft het gebruik van als/dan wordt taaladvies zelfs strenger. Ik begrijp best dat het lijkt alsof er allemaal steeds meer mag, maar wees gerust (?): dat is gewoon niet zo.

      Taaladvies is de onderdrukking van variatie

      Like

      1. Wederom dank voor uw reactie. We zijn het tóch eens, grotendeels.
        Mijn veronderstelde percentage – nagenoeg alle = 95 – is ook een gevolg van de soort vragen.
        Vanmorgen las ik iets dat (niet wat 😏) ik toen niet wilde inbrengen om verdere verwarring te voorkomen. New York Today in THE NEW YORK TIMES schreef “Ditmas Park, named for the early settler Jan Jansen Van Ditmarsen Jr., was …”. Vinden we dat fout of niet?

        Like

Plaats een reactie