Zijn taalkundigen wetenschappers?

Struinend door de Nederlandse wetenschappelijke publicaties van de afgelopen jaren kwam ik viavia terecht bij deze bespreking. Het is een verslagje over de ECI-prijs van 1989. Ik moet zeggen: ik vind het bijna jammer dat ik er niet bij was (ik was toen vier en interesseerde me nauwelijks voor prijsvragen over taal). De stukken teruglezend (ook dit artikel van Liesbeth Koenen) moet het namelijk een fijn relletje zijn geweest. Toch viel me vooral op hoe weinig er veranderd is aan de manier waarop veel mensen naar taalwetenschap kijken.

Vroeger was alles… hetzelfde

Het is misschien wel een van de grootste misverstanden over taal, dat alles vroeger beter was, of in ieder geval anders dan nu. Wie dit denkt heeft waarschijnlijk last van de recency illusion (omdat het onlangs gebeurde valt het je meer op en denk je dat iets nieuw is). Wie ook maar een greintje historisch besef heeft, die zal zien dat veel dingen eigenlijk hetzelfde zijn als vroeger. Neem taalverloedering: is onze taal verloederd ten opzichte van 50 jaar geleden? Toen dacht men hetzelfde, en dat sentiment leeft al duizenden jaren. Dat is geen taalverloedering, dat is een sociaal fenomeen waardoor mensen dénken dat de taal verloedert.

Neem ook eens het idee dat de Nederlandse taal uitsterft. Ik las net nog een stuk van Simon Kuper, die blik- en bloosloos zegt dat “The Dutch already sensed that their language was dying”. Oei, zou het echt? Nu dan wel? Want in 1989 dacht men dit ook al. Ik citeer uit de recensie van Liesbeth Koenen:

“Hans Gruijters, de voorzitter va de jury bleek bovendien het antwoord op de vraag [Gaat het Nederlands teloor, de opdracht van de wedstrijd-MM] al te kennen: in de Telegraaf meldde hij dat ‘onze taal met uitsterven bedreigd wordt’.”

Helaas: zowel Hans in 1989 als Simon in 2019 hebben gewoon ongelijk. Uitstervende talen hebben minder dan 1000 sprekers, geen institutionele steun, geen erkenning en geen doorgave naar nieuwe generaties. Dat gaat allemaal niet op voor het Nederlands, een taal met meer dan 25 miljoen sprekers die in alle domeinen van de samenleving wordt gebruikt.

Kennis van zaken

Het is een van de taken van de wetenschap om dit soort mythes aan de kaak te stellen. Maar hoe doe je dat, wanneer je vakgebied zelden vertegenwoordigd is in de publieke ruimte? Is er bijvoorbeeld eens een taalkundig onderwerp bij een grote talkshow worden er maar liefst vijf niet-taalkundigen uitgenodigd. Natuurlijk, je zou kunnen zeggen dat het ervaringsdeskundigen zijn, want ze gebruiken tenslotte iedere dag taal. Maar volgens die redenering ben ik ook een ervaringsdeskundige over natuurwetenschappen: ik kijk ook ’s nachts naar de sterren (astronomie), en val weleens van mijn fiets (natuurkunde). Opschuiven dus, Robert Dijkgraaf en Vincent Icke.

Alleen omdat je iets van jouw vakgebied weet, betekent niet dat je ook iets over een ander vakgebied weet. Taalwetenschap is een vak apart, waar je niet zomaar in thuisraakt, met eigen methoden, kwalitatief en kwantitatief, en een lange traditie van inzichten. Helaas dringt dit niet door tot figuren als Ronald Plasterk, die wel iets weet van wetenschap, maar over taal beter had kunnen zwijgen (maar dat natuurlijk niet deed). Nu is de baas van de Taalunie (niet van de taal Ronald) tenminste een taalkundige die wél weet waar hij het over heeft. Maar er is helaas ook genoeg aandacht voor wetenschappers die zich wentelen in de modder van hun onwetendheid. Neem Philip Dutré bijvoorbeeld, die doodleuk “harde, positieve wetenschappen zijn iets fundamenteel anders [dan humanities]” zegt, en verder suggereert dat geesteswetenschappen niet verklaren maar alleen tellen. Dit is misschien voorlopig wel de meest ironische opmerking van de 21e eeuw. Niet alleen doet Dutré hier precies wat hij politici verwijt (uitspraken doen over iets waar je niks van weet), de problemen die hij signaleert worden precies bestudeerd in de wetenschappen die hij aan de kaak denkt te stellen.

Geen taalkundige

Kortom: er zijn signalen (sprak hij voorzichtig) dat de taalwetenschap het moeilijk heeft, zowel bij het grote publiek als binnen de wetenschap zelf. Nu wist ik dit al wel, maar wat ik eigenlijk niet wist was dat dit 30 jaar geleden precies hetzelfde was. Ik ben dus zelf ook gefopt door de recency illusion! We lezen namelijk over de ECI-prijs 1989:

“Twee voorwaarden voor een groteske ontknoping van een dwaas verhaal waren bij de uitreiking van de prijs op 16 november 1989 ruimschoots vervuld: een mallotige vraagstelling [Gaat het Nederlands teloor?] en een incompetente jury, waarin niet één taalkundige zat, terwijl de prijsvraag toch een duidelijk taalkundige strekking had”

Er is dus sprake van een vraagstelling die in de taalwetenschap nooit zo zou worden gesteld, en de antwoorden op de vraag worden ook nog eens niet door deskundigen behandeld. Ironisch genoeg schijnt er wel een heel goede inzending te hebben gewonnen: De Tao van taal, of: Chanel no.5 en het geval Nederlands van Jet Wester. Dat artikel is moeilijk te vinden (dat was óók in 1989 al zo), maar zie hier voor een reactie. Het prijswinnende artikel was echter zo goed maar blijkbaar ook moeilijk:

“Voor alle zekerheid moest er eerst nog een externe taalkundige worden geraadpleegd om te zien of het taalkundig allemaal wel klopte”

De idiotie van dit gegeven spreekt voor zich, daar heb ik niks meer aan te voegen.

Mythes aanpakken

Niets nieuws onder de zon dus helaas. Op een bepaalde manier is dat rustgevend, maar op een bepaalde andere manier is het ongelooflijk teleurstellend. Er blijft een schone taak liggen voor taalwetenschappers in het bijzonder en geesteswetenschappers in het algemeen om met mensen te praten over wat ze doen, waarom dat interessant is en soms ook moeilijk. Die mensen, dat blijken ook Engelse journalisten en Vlaamse computerexperts te zijn. Ook zij moeten blijkbaar leren dat taalwetenschap wel degelijk wetenschap is.

NB: precies op het moment dat ik dit wil publiceren valt mijn oog op deze tweet:

U mag raden: vier sprekers uitgenodigd, hoeveel daarvan zijn taalkundige?

4 gedachten over “Zijn taalkundigen wetenschappers?

  1. Het is niet alleen in entertainmentcontexten zo. Kijk eens naar de wetenschappelijke deskundigen die de ontwikkelgroep van curriculum.nu officieel adviseren: https://curriculum.nu/adviesgroep-inhoudelijk-experts/ en zoek de mensen die enig benul hebben van het vakgebied (het zijn alleen onderwijswetenschappers en curriculumdeskundigen). Of kijk dan naar de vakinhoudelijke experts en zoek de neerlandici (tip: Folkert Kuiken is nog de meest deskundige, maar hij is geen neerlandicus). Probeer te raden wie er ooit iets aan letterkunde gedaan heeft. Gelukkig vraagt de ontwikkelgroep aan iedereen advies, maar de organisatie laat zich hier van zijn slechtste kant zien.

    Like

    1. Heel teleurstellend om te horen. Juist hier wordt de basis gelegd voor de toekomst, maar wordt dus weinig opgelost. Het vragen van advies zie ik vaker als schijnoplossing, dat gebeurt ook bij de commissie Van Rijn bijvoorbeeld.

      Like

  2. “Uitstervende talen hebben minder dan 1000 sprekers, geen institutionele steun, geen erkenning en geen doorgave naar nieuwe generaties.”
    Misschien is het een definitiekwestie (‘bedreigd’ is strikt genomen iets ander dan ‘uitstervend’), maar op de eerste drie punten lopen bedreigde talen sterk uiteen. Grote talen kunnen bedreigd zijn (zelfs Javaans, volgens sommigen), veel kleinere stabiel (IJslands). Institutionele steun helpt niet altijd (Iers) en is vaak niet nodig (pakweg Pirahã). Erkenning is matig relevant (zijn het erkende Jiddisch en Romani in Nederland vitaler dan het niet-erkende Zeeuws? heeft de erkenning die talen vooruitgeholpen?). Alleen dat doorgeven, dat is natuurlijk essentieel. Dat een taal wel of niet wordt doorgegeven, is zo ongeveer de definitie van gezond of bedreigd zijn.
    Kortom, volgens mij is dit een zwakke passage in een interessant stuk.

    Like

    1. Het is kort door de bocht, dat geef ik toe, en er zijn uitzonderingen, zoals de talen die je noemt. Maar die zijn precies dat: uitzonderingen. Grosso modo zijn status, doorgave en omvang de belangrijkste factoren, daarover is men het volgens mij in de literatuur eens (voor zover ik weet).

      Like

Plaats een reactie