Nu ik ongeveer op de helft van mijn aanstelling als promovendus ben, wordt het langzamerhand al een beetje tijd om vooruit te kijken. Ik heb het tot nu toe behoorlijk naar mijn zin op de universiteit (zoals ik wel eens eerder schreef), en dat vertaalt zich volgens mij naar mijn functioneren. Dat punt zal ik hieronder gedetailleerd toelichten. Dat is echt niet bedoeld om op te scheppen, maar gewoon om een kader te geven voor de stelling dat het allemaal waarschijnlijk niks uitmaakt. Wie vooral daarin is geïnteresseerd, die beginne met lezen bij alinea vijf.
Onderzoek
Allereerst is er onderzoek. Op het moment heb ik een aantal peer-reviewed publicaties klaar en in de pijpleiding, en en heb ik één niet-peerreviewed artikel gepubliceerd en is er nog een handjevol onderweg (zie hier voor het hele zwikkie). Qua presentaties zit ik tijdens mijn proefschrift op acht (zie hier voor een overzicht) en staan er nog vier gepland dit jaar. Allemaal wereldschokkende ontdekkingen zijn het niet, maar de kwaliteit is al met al best wel aardig.
De focus ligt hier echter nogal op de kwantiteit, maar dat is hoe academia tot op zekere hoogte werkt (waarover later meer). Het is de bedoeling dat het aantal sowieso nog groeit, maar dat gaat natuurlijk de komende tijd pas echt gebeuren: de eerste jaren van een proefschrift zijn vooral voor dataverzameling en zulks, en daar ben ik een heel eind mee op weg.
Onderwijs
De tweede pijler van het academische bestaan is onderwijs. Ook daar heb ik mijn bijdrage aan geleverd. Ik gaf zowel werk- als hoorcolleges, voor verschillende vakken en disciplines (Nederlands, taalwetenschap, journalistiek) én met zelf slides maken en slides van anderen gebruiken, en ik bedacht leerdoelen, studiehandleidingen en opdrachten. En dan heb ik het nog niet eens over de online cursus waar ik aan meewerkte die inmiddels meer dan 150.000 (!) deelnemers heeft…
Persoonlijke begeleiding
Dit vind ik denk ik het leukst. Vooral stages vind ik heerlijk: samen een projectje bedenken, gedurende langere tijd praten over hoe wetenschap werkt, hoe je onderzoek doet en tegen wat voor problemen je aanloopt (je analyse moet altijd een keer opnieuw). Ik durf te zeggen dat mijn begeleiding effectief is, want de vier stagiaires die ik in 2,5 jaar heb gehad hebben het volgende afgeleverd:
- 3 congrespresentaties
- 2 artikelen (en er ligt een plan voor een 3e)
- 3 zijn doorgegaan voor hun bachelorscriptie bij mij
Valorisatie & popularisatie
Dit behoeft weinig toelichting, maar ik doe het toch. Ik schreef vier boeken, meer dan 250 blogs, ben af en toe op de radio en ben actief op twitter. Ik geef lezingen, workshops en heb mijn onderzoek weleens aan basisschoolleerlingen uitgelegd. Een overzicht is hier en hier te vinden.
En toch…
Zo, dat staat toch mooi bij mekaar, al zeg ik het zelf. En dan heb ik het nog niet eens over mijn bestuurlijke, organisatorische en aanstaande buitenlandervaring! Maar schrik niet hoor, ik wil dus zeker niet alleen maar opscheppen. Dit stuk is een beetje met de tong in m’n wang geschreven (zoals de Engelsen zeggen). Ik wil er namelijk vooral een punt mee maken. Want waarom staat er dan in de titel van dit stuk dat ik waarschijnlijk niet zal blijven?
Dat heeft met drie dingen te maken. Ten eerste zeggen mijn prestaties niet zoveel: ik denk dat bijna al mijn collega-promovendi het minstens even goed doen. We zijn allemáál hele geschikte werknemers, en daar ligt een probleem. Veel promovendi willen in academia blijven, maar daar is geen plaats voor. Sowieso liggen de toekenningspercentages voor beurzen zó laag dat het eigenlijk niet meer gaat om kwaliteit maar dat het gewoon een muntje opwerpen is. Zoals een recent rapport van het Rathenau Instituut zei: “De kwaliteitsverschillen tussen veel aanvragen zijn zo klein, dat toeval en geluk belangrijke factoren worden bij de toewijzing van subsidies” Maar ja, als je een muntje opwerpt heb je nog 50% kans, terwijl dat bij de meeste beursaanvragen eerder onder de 10% ligt.
Een tweede probleem is dat mijn focus niet exclusief ligt op het publiceren in tijdschriften met een zo hoog mogelijk impact-factor. Al jaren hebben universiteiten en de VSNU de mond vol over het waarderen en belonen van onderwijs en valorisatie, maar in de praktijk speelt impact-factor nog steeds een volstrekt disproportionele rol bij de evaluatie van (jonge) onderzoekers. Ik besteed tijd aan valorisatie, en publiceer in vakbladen, omdat ik het belangrijk vind dat mijn nieuwe kennis terechtkomt bij mensen die er misschien wat aan hebben. Maar voor mijn eigen carrière is het beter als ik dat niet doe zodat ik al mijn tijd aan wetenschappelijke artikelen kan besteden.
Het laatste punt is het feit dat er waarschijnlijk enorm bezuinigd gaat worden op de geestwetenschappen. De commissie van Rijn heeft immers, mede door de ongelooflijk kortzichtige en achterbakse lobby van de technische universiteiten, bedacht dat er wel tot 150 miljoen kan worden bezuinigd. Dat betekent, berekende ScienceGuide, twee volledige faculteiten. Slecht nieuws voor een geesteswetenschapper die net komt kijken.
Dus…
Ik ben niet op zoek naar sympathie, en wil niet zielig doen. Maar de vooruitzichten zijn, realistisch beschouwd, volgens mij niet zo goed. Dat vind ik best jammer. Ik ben over het algemeen positief ingesteld, en zal het dus ook in een andere baan wel naar mijn zin gaan hebben. Maar het is jammer dat de kans dat ik op de universiteit kan blijven heel erg klein is. Wie weet wordt het allemaal beter, en wordt er eindelijk een realistisch bekostigingssysteem voor het hoger onderwijs ingesteld. Maar ik heb er een hard hoofd in.
Een gedachte over “Waarom ik ONWIJS geschikt ben voor de universiteit (maar waarschijnlijk niet zal blijven)”