De afgelopen maanden heb ik me vooral beziggehouden met het in kaart brengen van grammaticaal taaladvies in de twintigste eeuw (waar ik al wel een of twee keer over schreef). Maar ik heb niet alleen leuke voorbeelden gevonden, of de ontwikkeling van germanismen bekeken. Ik heb ook een onderzoek gedaan naar de argumentatie die in taaladvies wordt gebruikt. Daar is namelijk allerlei interessants over te zeggen. Het grote probleem: niemand heeft ooit echt gelijk, want er is geen waarheid. Wat betreft welke taal goed en fout is zijn er alleen argumenten die meer of minder belangrijk worden gevonden. En dus gebruiken verschillende mensen verschillende argumenten om hun taaladvies te onderbouwen. Een daarvan is autoriteit.
Het klinkt misschien rellerig, zeggen dat niemand gelijk heeft. En toch is het zo. Er is geen enkel argument dat definitief de doorslag geeft in welke taaladvieskwestie dan ook. Het is namelijk een behoorlijk geaccepteerde taalkundige theorie dat er geen inherente eigenschap is die bijvoorbeeld ‘groter als’ beter maakt dan ‘groter dan’. Net zomin als ‘dog’ een beter woord is dan ‘hond’ om onze viervoetige vriend aan te duiden. Je kunt wel beredeneren waarom je het een beter of geschikter vindt, maar uiteindelijk blijft dat een mening. Geloof je mij niet, dan kun je altijd lezen wat Marc van Oostendorp laatst over de kwestie schreef.
Een van de manieren waarop je je oordeel over een kwestie kunt onderbouwen is door steun te zoeken bij een autoriteit. Je kunt bijvoorbeeld zeggen: “Wat in het woordenboek staat is de norm, en dus houd ik me aan de norm van het woordenboek”. Dat doet Mesters bijvoorbeeld wanneer hij over woorden op -matig, -loos en -vol zegt: “Raadpleeg het woordenboek” (1954:61). Maar die autoriteit is niet voor iedereen zo absoluut. De Raat zegt bijvoorbeeld, in haar bespreking van overnieuw:
“Officieel is ‘opnieuw’ het juiste woord. ‘Overnieuw’ is ontstaan uit ‘over’ en ‘opnieuw’ en is dus een contaminatie. Het woord is echter zo ingeburgerd dat weinigen er nog over vallen. Van Dale denkt daar een beetje anders over. De redactie van het woordenboek heeft ‘overnieuw’ wel opgenomen, maar erbij gezet: gewestelijk. In woordenboekentaal betekent dat: niet in de algemene taal gangbaar. Nu lijkt me dat overdreven, gezien de frequentie waarmee ‘overnieuw’ wordt gebruikt.” (2013:63)
De Raat is het oneens met wat Van Dale zegt. En dat is prima: De Raat en Van Dale hebben evenveel recht op hun mening. Want dat is het: een mening. Je kunt die wel onderbouwen, maar een waarheid wordt het nooit. Overigens zijn er nog twee interessante opmerkingen te maken over het oordeel van De Raat. Ten eerste zegt ze dat opnieuw ‘officieel’ het juist woord is, maar zegt ze niet wie dat bepaalt. Ten tweede kent ze ook zelf autoriteit toe, maar dan aan een andere groep: de massa. Ze impliceert dat overnieuw acceptabel is, omdat heel veel mensen het gebruiken (ze gebruikt nog wat andere argumenten, maar die behandel ik een andere keer).
Het toekennen van autoriteit aan de massa komt vrij veel voor in het Nederlands. Zoals ik al eerder opmerkte komt dit argument vooral onder taalkundigen veel voor. Zij zeggen: “Het gebruik bepaalt, en als iedereen het goed vindt, dan is het dus goed”. Dit is natuurlijk hartstikke prescriptief: je schrijft wel degelijk voor wat juist is, je geeft er alleen een ander argument voor. Maar dat geheel terzijde.
Andere autoriteit
Een paar andere vormen van autoriteit worden nog erkend als onderbouwing voor taaladvies. Je kunt bijvoorbeeld een vorm goedkeuren omdat een grammatica of een grammaticus zegt dat het goed is. je kunt bijvoorbeeld zeggen: “Dit is goed omdat de Algemene Nederlandse Spraakkunst zegt dat het goed is”. En je kunt ten slotte ook de autoriteit leggen bij een bepaald persoon of bij een groep mensen. “Dit is goed omdat Shakespeare zegt dat het goed is”, of “Dit is fout omdat moedertaalsprekers zeggen dat het fout is”.
Voorkomen
Zoals ik al eerder schreef heb ik onlangs een set 20e-eeuwse taaladviezen geannoteerd voor argument. Daaruit bleek onder andere dat germanisme als argument niet meer zo salonfähig is. Ik heb ook voorbeelden van de verschillende autoriteiten geprobeerd te vinden. Wat bleek: toekenning van autoriteit aan een persoon of groep personen komt nauwelijks voor in Nederlands 20e-eeuws taaladvies. De andere drie typen argumenten (woordenboek, grammatica, massa) komen wel met enige regelmaat voor. Voorbeelden zijn respectievelijk:
“Als je wilt weten of een zelfstandig naamwoord vrouwelijk of mannelijk is, pak je het woordenboek, het Groene of het Witte Boekje erbij.” (Weverink 2012:47)
“Veel deskundigen vinden daarom het gekunstelde onderscheid tussen hun en hen achterhaald.” (Halink et al 1993 s.v. hen/hun)
“Maar moet ook ‘een aantal’ altijd gecombineerd worden met een enkelvoudige persoonsvorm? Veel mensen vinden van wel.” (Kooijman 1997:7)
In totaal werden autoriteitsargumenten in 8% van de gevallen gebruikt. Dat maakt het een behoorlijk marginale groep argumenten, binnen het taaladvies. Andere argumenten komen en kwamen veel vaker voor. Het is natuurlijk enorm verleidelijk om dit te koppelen aan een soort culturele eigenschap van de Nederlander, kijk ons eens lekker onze eigen weg gaan. Maar er is nauwelijks onderzoek gedaan naar argumentatie in taaladvies in andere talen. Of wij dus uniek zijn, dat kunnen we niet zeggen. Wel kunnen we zeggen dat bij het beargumenteren van goed en fout in taal autoriteit geen hele grote rol speelt.